Onderzoek naar koloniale oorlog tegen Indonesië: “De Slager keurt zijn eigen vlees”

De Doorbraak publiceerde op 5 juni jl. een artikel over ‘het onderzoek’ dat de regering heeft gelast naar de ‘Politionele Acties’, lees: een bloedige koloniale oorlog van Nederland tegen het Indonesische volk.

Nadrukkelijk zal men ook kijken naar geweld door het Indonesische verzet tegen de Nederlandse overheersing, dat was voor de VVD een voorwaarde om in te stemmen met een hernieuwd (echt) onderzoek. In feite een totaal overbodig onderzoek, daar het overduidelijk is, dat Nederland aan de verkeerde kant stond in deze strijd……

Moet u nagaan: Nederland was net bevrijd van de nazi-Duitse overheersing, toen men oorlog begon tegen het Indonesische volk…… Indonesië waar we feitelijk geen bliksem te zoeken hadden, zoals de Duitsers hier niets te zoeken hadden….. De wens van o.a. de VVD, om te kijken naar gewelddaden van het Indonesische verzet, is één op één te vergelijken met een vervolging na WOII van het Nederlandse verzet wegens gewelddaden gepleegd tegen de nazi-Duitse bezetter in Nederland………

Nog steeds worden op 4 mei op de Dam in A’dam de Nederlandse militairen herdacht, die in Indonesië tijdens de vuile Nederlandse oorlog tegen het volk daar zijn gevallen, stelt Pondaag volkomen terecht. Over die gedreven man gesproken: mensenrechtenstrijder Jeffry Pondaag is de spil in het artikel van De Doorbraak.

Lees dit artikel mensen!

Onderzoek
naar koloniale oorlog tegen Indonesië: “De Slager keurt zijn eigen
vlees”

Jeffry Pondaag.

Jeffry
Pondaag.

Al
meer dan tien jaar voert 
Jeffry
Pondaag
 als
voorzitter van stichting 
Comité
Nederlandse Ereschulden
 samen
met slachtoffers van de 
koloniale
oorlog tegen Indonesië
 en
met advocaat 
Liesbeth
Zegveld
 succesvolle
rechtszaken tegen de Nederlandse staat. Daardoor blijkt de staat het
koloniale geweld tijdens die oorlog steeds moeilijker in de doofpot
te kunnen blijven stoppen. In 2016 verscheen bovendien het
baanbrekende onderzoek 
“De
brandende kampongs van generaal Spoor”
 van
de wetenschapper Rémy Limpach, waarmee het structurele karakter van
dat geweld nog eens extra werd aangetoond. In het nauw gebracht door
die aanhoudende druk kondigde de regering daarop nieuw onderzoek aan.
Tijd voor een gesprek met Pondaag, die forse kritiek levert op het
witte Nederlandse perspectief van dat onderzoek.

Het
nieuwe “breed opgezette” onderzoeksprogramma heet “Dekolonisatie,
geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950”. De ministeries van
Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport leggen er vier miljoen euro voor op tafel. Het vier jaar
durende onderzoek gaat in september van start en wordt uitgevoerd
door drie onderzoeksinstituten: het 
Koninklijk
Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde
 (KITLV),
het 
Nederlands
Instituut voor Militaire Historie
 (NIMH)
en het 
Instituut
voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies
 (NIOD).
Voor het onderzoek is inmiddels een 
website opgezet.

Bloedbad

In
de berichtgeving erover wordt benadrukt dat het zou gaan om een
“onafhankelijk” onderzoek, maar dat veegt Pondaag resoluut van
tafel: “De slager keurt zijn eigen vlees. Zo zie ik dit onderzoek.
De regering zou een voorbeeld moeten nemen aan het onderzoek dat al
in 1948 is gedaan naar de massamoord door Nederlandse militairen in
het dorp Rawagede.” Dat onderzoek werd uitgevoerd door een
zogeheten 
Commissie
van Goede Diensten
,
die was ingesteld door de VN om onderhandelingen van de grond te
krijgen tussen Nederland en Indonesië. De commissie moest een
onafhankelijke status krijgen: er zaten bewust geen Nederlanders of
Indonesiërs in, maar wel een Belg, een Australiër en een Amerikaan. 

Met een rapport zorgde
de commissie ervoor dat het bloedbad in Rawagede al tijdens de
koloniale oorlog bekend werd. Als het aan Nederland had gelegen, dan
was ook die massamoord onder tafel geveegd, zoals zoveel andere.
Pondaag: “Waarom kan er nu geen onderzoek komen dat wordt
uitgevoerd door deskundigen uit andere landen dan Nederland? Waarom
moet dat nieuwe en zogenaamd onafhankelijke onderzoek plaatsvinden
volgens de inhoudelijke kaders en voorwaarden die de regering stelt,
dus de Nederlandse staat, de staat die als dader van structureel
koloniaal geweld juist het onderwerp van kritisch onderzoek zou
moeten zijn?”

Op
2 december 2016 stuurden twee ministers en een staatssecretaris
namens de regering een 
brief naar
de Tweede Kamer waarin ze met de nodige tegenzin dat nieuwe onderzoek
aankondigden. Regeringspartij VVD heeft het daarbij 
voor
elkaar weten te krijgen
 dat
het onderzoek ook nadrukkelijk dient in te gaan op het geweld van
Indonesische kant tijdens de zogeheten Bersiap-periode. Ongetwijfeld
proberen de liberalen op die manier een zondebok te zoeken en het
geweld van de Nederlandse staat te relativeren, onder het motto “waar
er twee vechten, hebben er twee schuld”. Als de PvdA, de andere
regeringspartij, niet akkoord zou zijn gegaan met de keiharde
voorwaarde van de VVD, dan zou nieuw onderzoek vermoedelijk niet of
veel moeilijker doorgang hebben kunnen vinden.

In
februari verscheen daarop een 
onderzoeksopzet van
de drie instituten, die als twee druppels water lijkt op de brief van
de regering. De onderzoeksinstituten blijken zich braaf en lijdzaam
te schikken in de voorwaarden die de regering aan het onderzoek
stelt. Dit treffende voorbeeld van de gangbare praktijk van “de
betaler van het onderzoek bepaalt de richting en inhoud van het
onderzoek” maakt duidelijk dat het zogenaamde onafhankelijke
karakter van het onderzoek ver te zoeken is. Dat wordt nog eens
bevestigd door het feit dat een van de instituten, het NIMH, zelfs
letterlijk een onderdeel is van het staatsapparaat, namelijk van het
ministerie van Defensie. Geheel in lijn met wat de regering eist,
gaan de drie instituten volgens de onderzoeksopzet “uitdrukkelijk”
aandacht besteden “aan de chaotische periode – de ‘Bersiap-tijd’
– van medio augustus 1945 tot begin 1946, dus voorafgaande aan de
grootscheepse Nederlandse militaire inzet, en de doorwerking daarvan
in latere jaren”.

Collaborateurs

Aan
de ene kant worden in de onderzoeksopzet van de instituten de
Indonesiërs onzichtbaar gemaakt die zich als vrijheidsstrijders
hebben verzet tegen de Nederlandse kolonisator. Meer in het algemeen
blijkt in die opzet ieder concreet persoon te zijn verdwenen die het
slachtoffer is geworden van Nederlands geweld. Zij worden verborgen
gehouden achter emotieloze abstracties als het “structureel
grensoverschrijdend geweld” van de Nederlandse militairen. Aan de
andere kant benoemt de opzet wel expliciet “de vele duizenden
(Indo-) Europeanen, maar ook Chinezen en van ‘collaboratie’ met
het Nederlandse koloniale gezag betichte Indonesiërs” die het
slachtoffer zouden zijn geworden “van massaal en grof geweld,
uitgeoefend door al dan niet georganiseerde Indonesische
strijdgroepen. Onderzoek naar de achtergronden en het verloop van
deze gewelddadige periode is in zichzelf belangrijk, maar dient ook
om de psychologische gevolgen voor Nederlandse militairen en burgers
in kaart te brengen en om de vraag te stellen naar de betekenis van
de Bersiap als belangrijke factor in de latere oorlogsvoering.”

Oftewel:
de instituten gaan bekijken hoe het toch kwam dat die keurige en
welopgevoede Nederlandse militairen opeens zoveel geweld zijn gaan
gebruiken. De onderzoekers nemen daarbij blijkbaar klakkeloos aan dat
de oorzaak daarvoor met name moet liggen in het geweld dat een deel
van de Indonesiërs van augustus 1945 tot begin 1946 gebruikten.
Achteloos wordt eraan voorbijgegaan dat het koloniale terreurbewind
zich al driehonderd jaar lang te buiten ging aan geweld,
brandstichting, plundering, slavernij, dwangarbeid en roof. De
“psychologische gevolgen” van die eeuwenlange koloniale terreur
voor de gekoloniseerden hoeven volgens de instituten blijkbaar niet
“in kaart” te worden gebracht en ook vinden ze het niet nodig om
“de vraag te stellen naar de betekenis van” het Nederlandse
koloniale systeem “als belangrijke factor in de latere
oorlogsvoering”. 


En de instituten achten het ook overbodig om er
alvast op te wijzen dat bevrijdend geweld tegen de koloniale bezetter
en zijn collaborateurs niet zomaar gelijkgesteld mag worden aan
onderdrukkend geweld van de koloniale bezetter, geweld dat is bedoeld
om te kunnen blijven heersen over de kolonie en zijn bevolking. De
regering lijkt met het onderzoek als bewijs over vier jaar op tafel
te willen leggen dat de gekoloniseerden ook geen lieverdjes waren en
dat “wij” ons daarom indertijd gedwongen zagen om de zogenaamde
rust en orde in de kolonie te herstellen. En de instituten lijken die
grijsgedraaide plaat van de koloniale beeldvorming graag nog een keer
te willen afspelen.

Volgens
Pondaag worden in de dominante beeldvorming over de Bersiap-periode
de Indonesische strijders voor een onafhankelijk Indonesië nog
steeds weggezet als extremisten en terroristen. “Het woord bersiap
betekent iets als “present!”, “klaar voor de strijd!”. Je
kunt het beschouwen als een strijdkreet voor een onafhankelijk
Indonesië. Degenen die collaboreerden met de Nederlandse
kolonisator, konden rekenen op tegengeweld. Dat is duidelijk. In de
ogen van Indonesische vrijheidsstrijders waren die collaborateurs
namelijk verraders. Maar de collaborateurs noemen de Bersiap-periode
een misdaad. Ik denk echter dat de eeuwenlange koloniale
onderdrukking en uitbuiting de misdaad is waar we het over zouden
moeten hebben.”

Verkeerde
kant van de geschiedenis

In
2005 hield minister Ben Bot van Buitenlandse Zaken
een 
toespraak waarin
hij aangaf dat Nederland met de koloniale oorlog tegen Indonesië
“aan de verkeerde kant van de geschiedenis” was komen te staan.
Die oorlog was volgens hem dus fout en daarom moet er logischerwijs
van worden uitgegaan dat alle Nederlandse militairen in die oorlog
objectief gezien fout bezig waren, ongeacht hun subjectieve
bedoelingen. De woorden van Bot kwamen zo’n zestig jaar te laat. En
zijn insteek blijkt in regeringskringen tot nu toe nauwelijks op
weerklank te kunnen rekenen. In de brief van 2 december 2016 staat
bijvoorbeeld doodleuk: “Het kabinet bevestigt de waardering voor
alle oud-militairen die in opdracht van de Nederlandse regering zijn
uitgezonden naar conflictgebieden en wil nogmaals onderstrepen dat
een belangrijke conclusie van dr. Limpach is dat het merendeel van de
Nederlandse militairen niet betrokken was bij extreme gewelddaden.”

Wie
met een koloniale oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis
komt te staan, mag vele jaren later politiek en moreel gezien geen
nadrukkelijke “waardering” blijven uitspreken voor alle
oud-militairen die in deze oorlog aan de kant van de kolonisator
hebben meegevochten, zo zou je zeggen. Wie integer wil omgaan met de
verwerking van een foute koloniale oorlog die hij zelf is begonnen,
die moet stoppen met het vanuit een wit perspectief voortdurend over
de bol aaien van oud-militairen en eindelijk eens aandacht gaan
krijgen voor wat hij de Indonesische slachtoffers van die oorlog
heeft aangedaan. Daar past bij dat hij volmondig en in het openbaar
erkent dat de oorlog verkeerd was en dat het daarom ook verkeerd is
om tijdens die oorlog gesneuvelde Nederlandse militairen op dezelfde
wijze te herdenken als Nederlandse militairen die tijdens de Tweede
Wereldoorlog zijn gesneuveld in de strijd tegen nazi-Duitsland. 

Pondaag: “Wist je dat met het Nationaal Monument op de Dam in
Amsterdam ook de Nederlandse militairen worden herdacht die de
Indonesische bevrijdingsstrijd hebben proberen te onderdrukken? Alsof
die koloniale oorlog op één lijn gesteld kan en mag worden met de
strijd tegen de fascistische Duitse bezetter. Dat laat zien hoezeer
de geest van het Nederlandse kolonialisme nog steeds springlevend
is.” 

Om te voorkomen dat spijtbetuigingen van de kant van de
Nederlandse staat loze woorden blijven, zou er een grootschalige
nationale bewustwordingscampagne moeten komen die de heersende
beeldvorming over de koloniale oorlog tot de grond toe afbreekt en
vervangt door een anti-koloniaal perspectief. Ook zou de regering uit
eigen beweging alsnog moeten komen met een ruimhartige
schadevergoeding aan de Indonesische slachtoffers van de oorlog.
Beter laat dan nooit. Pondaag: “Ondertussen lopen naar schatting
dertienhonderd Nederlandse oud-militairen die indertijd
oorlogsmisdaden hebben gepleegd, 
nog
steeds vrij rond
.
Terwijl dienstplichtigen 
die
toen hebben geweigerd
 om
in de oorlog mee te vechten, gevangenisstraffen van vier tot zeven
jaar kregen opgelegd.”

Vertragingstactiek

De
regering kiest bewust partij voor de oud-militairen, “de
Indië-veteranen” die al jarenlang via een machtige lobby hun
invloed doen gelden, en laat daarmee de Indonesische slachtoffers in
de steek. Die slachtoffers zijn nu al meer dan tien jaar rechtszaken
tegen de Nederlandse staat aan het voeren, samen met Pondaag en
advocaat Zegveld. Zegveld klaagt over “het oeverloze gedoe” van
diverse betrokken ministeries, die bij de rechtszaken steeds
een 
welbewuste
vertragingstactiek
 aan
het uitvoeren zijn en zich dus uiterst onwillig opstellen. Vooral
over het ministerie van Defensie is ze kritisch, zo blijkt uit een
recent 
interview met
haar in de NRC: “Defensie is de lastigste. 

Steeds doet Defensie
alsof ze zich hard maakt voor de manschappen die destijds gediend
hebben. Daarom zou er niet een groot gebaar gemaakt kunnen worden
naar de slachtoffers. In werkelijkheid laat Defensie het probleem bij
de manschappen. Maar zij hebben gehandeld in opdracht van Defensie.
Dit gaat over een staat die een fout beleid heeft gevoerd, en dat
totaal heeft laten ontsporen. Maar dat wil men niet toegeven. Heel
slim gedaan. In feite speelt Defensie de militairen uit tegen de
slachtoffers. Dat vind ik laakbaar.”

Uit
de 2 december-brief blijkt nog eens ten overvloede hoe eenzijdig de
regering is gericht op de oud-militairen, over wie men zich bezorgd
toont en met wie men meeleeft, in tegenstelling tot de houding van de
staat ten opzichte van de hoogbejaarde Indonesische slachtoffers die
met slopende en tijdrovende juridische processen erkenning en
schadevergoedingen moeten zien af te dwingen. “De Indië-veteranen
hebben inmiddels een hoge leeftijd bereikt”, aldus de brief. “Het
kabinet realiseert zich dat negatieve berichtgeving over het optreden
van Nederlandse strijdkrachten in Nederlands-Indië onmiskenbaar
impact heeft op hun welzijn. Mede daarom heeft het kabinet een aantal
veteranen en veteranenorganisaties via de Inspecteur Generaal der
Krijgsmacht (IGK) geïnformeerd over de studie van dr. Limpach
voorafgaand aan publicatie.


Tijdens een bijeenkomst bij de IGK op 28
september jl. is tevens stilgestaan bij de kabinetsreactie en bleek
dat de emoties diep zijn en vlak aan de oppervlakte liggen.”
Verderop in de brief gaat men nog een keer uitgebreid in op de
gevoelens van de oud-militairen: “Het kabinet realiseert zich dat
een vervolgonderzoek pijn zal kunnen veroorzaken bij de groep
Indië-veteranen, maar acht het van belang dat een ander onderzoek
juist ook aandacht geeft aan de moeilijke context waarin Nederlandse
militairen moesten opereren, het geweld van Indonesische zijde, de
inzet waarbij geweld geen of nauwelijks een rol speelde en de
verantwoordelijkheid van de politieke, bestuurlijke en militaire
leiding.”

Volgens
Pondaag zouden de Indië-veteranen eens moeten gaan luisteren naar
een visie met een heel ander perspectief. “Het gaat er niet alleen
om dat die veteranen een keer krijgen te horen dat er volgens
onderzoek van een wetenschapper toch best veel meer geweld is
toegepast door Nederlandse militairen dan veelal wordt aangenomen.
Van belang is vooral dat wordt ingezien dat Nederland al eeuwenlang
illegaal bezig was door zich in Azië een enorm gebied toe te eigenen
en door daar heel veel mensen te onderwerpen aan een koloniaal
systeem. Waar haalde Nederland het recht vandaan om dat gebied als
Nederlands bezit te beschouwen?”

Haarkloverij

De
manier waarop de regering zegt mee te leven met de veteranen staat in
schril contrast met de onverschilligheid ten opzichte van de
gekoloniseerden die te maken hebben gekregen met Nederlands geweld
tegen henzelf of tegen hun familie en vrienden. Waarom staat de
regering niet stil bij hun “pijn, bij hun “diepe emoties” die
“vlak aan de oppervlakte liggen”? Waarom geeft men geen aandacht
aan “de moeilijke context” waarin zij moesten “opereren” toen
ze aan het strijden waren voor hun onafhankelijkheid? Pondaag wijst
daarbij op een belangrijk punt: “Officieel gaat Nederland er nog
steeds vanuit dat Indonesië pas eind 1949 een onafhankelijk land is
geworden. Dat wil zeggen dat volgens de Nederlandse staat tot 27
december 1949 alle Indonesiërs nog de Nederlandse nationaliteit
hadden. 


Volgens die visie vochten de Nederlandse militairen tijdens
de koloniale oorlog dus tegen andere Nederlanders, wat zou betekenen
dat er een binnenlandse burgeroorlog aan de gang was. Als je zo
redeneert, dan wordt het des te merkwaardiger en pijnlijker dat de
ongeveer zesduizend Nederlandse militairen die tijdens die oorlog
zijn gesneuveld, wel worden herdacht, maar de meer dan honderdduizend
andere Nederlanders, dat wil zeggen: Indonesiërs, niet. Maar als de
staat dit standpunt zou gaan herzien en voortaan in alle opzichten
zou gaan accepteren dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk
is geworden, de datum waarop de Indonesiërs de onafhankelijkheid van
hun land hebben uitgeroepen, dan nog zou men met die oorlog fout
zitten. Want in dat geval heeft Nederland in de jaren daarna een
ander onafhankelijk land aangevallen en proberen te veroveren en te
bezetten. Dat is uiteraard een hele ernstige oorlogsmisdaad.”

De
toespraak van Bot in 2005 leidde daarna tot een 
hemeltergend
staaltje haarkloverij
 in
politiek Den Haag. De woorden van de minister waren weliswaar een
mooi gebaar, zo werd huichelachtig gesteld, maar betekenden alleen
dat Nederland de datum van 17 augustus 1945 “de facto”,
feitelijk, heeft aanvaard, en niet “de jure”, niet juridisch,
heeft erkend. Formeel-juridisch gezien geldt volgens de Nederlandse
staat dus nog steeds dat Indonesië pas eind 1949 onafhankelijk werd.

Sigaar
uit eigen doos

De
drie instituten wijden in hun onderzoeksopzet geen woord aan de
rechtszaken die Pondaag en Zegveld al tien jaar aan het voeren zijn.
Voor die rechtszaken hebben Pondaag en Zegveld veel onderzoek
verricht in Indonesië. Ze hebben slachtoffers opgespoord, met hen
gesproken, hun getuigenissen opgesteld en samen met hen de
Nederlandse staat aangeklaagd. Zo hebben ze een schat aan informatie
en documentatie weten te vergaren. Maar de instituten vinden dat
blijkbaar niet de moeite waard om zelfs maar te benoemen in hun
onderzoeksopzet. 

Veelzeggend is ook dat Pondaag niet is gevraagd om
zitting te nemen in de maatschappelijke klankbordgroep die het
onderzoek van de instituten gaat begeleiden. In die groep zitten
vertegenwoordigers van diverse organisaties, te weten het Indisch
Platform, de stichting Herdenking 15 augustus, het Nationaal Comité
4 en 5 mei, het Veteranen Platform, het Veteranen Instituut, de
stichting Nationaal Indië-monument 1945-1962 en de stichting Arq.
Uit de samenstelling van deze klankbordgroep blijkt dat vooral de
belangen van de Indië-veteranen worden behartigd. Nu het Comité
Nederlandse Ereschulden, de organisatie van Pondaag, er niet aan
deelneemt, lijken de belangen van de Indonesische slachtoffers van
Nederlands geweld behoorlijk te worden verwaarloosd.

Naar
aanleiding van onze rechtszaken heeft de Nederlandse staat een magere
tijdelijke regeling opgesteld waar Indonesische slachtoffers van
Nederlands geweld een beroep op kunnen doen. Dat gaat gepaard met een
flinke bewijslast, wat erg pijnlijk is voor die slachtoffers. Ik noem
de regeling een sigaar uit eigen doos. Indonesië heeft meer 4,5
miljard gulden moeten betalen om van Nederland erkend te krijgen dat
het voortaan een onafhankelijk land zou zijn. Nederland eiste eerst
zelfs 6,2 miljard gulden. Zeker voor die tijd was dat een enorm
bedrag. Dus nadat Nederland Indonesië eeuwenlang had leeggeroofd en
kapot had geplunderd, moesten de voormalige gekoloniseerden nog eens
extra geld betalen aan de voormalige kolonisator. Daarom zeg ik:
Nederland is een schaamteloos land.”

Begin
2017 werd pas bekend dat de Nederlandse staat al in 1953 door de
rechtbank Den Haag 
aansprakelijk
was gesteld
 voor
de dood van de vermoorde Indonesische topambtenaar Masdoelhak
Nasoetion. De weduwe van de man had de zaak in 1950 aangespannen en
de rechter had drie jaar later een schadevergoeding van 149.000
gulden toegekend. Tot 2017 werd aangenomen dat de staat 
pas
in 2011 voor het eerst aansprakelijk was gesteld
 voor
de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen tijdens de koloniale
oorlog. Zegveld vindt het “ongelooflijk” dat de staat de zaak
Nasoetion steeds heeft verzwegen. “Het kleurt alles wat we vandaag
doen.” Pondaag: “De professoren van de onderzoeksinstituten
hebben jarenlang zitten slapen. Er was een cementarbeider als ik voor
nodig om de boel wakker te schudden, om boven tafel te halen wat
wordt verzwegen. Met nieuwe rechtszaken blijven we daarom druk op de
ketel houden.”

Harry
Westerink

Nederland maakte zich in Indonesië structureel schuldig aan oorlogsmisdaden.

Vandaag sprak Rutte weer zalvende woorden bij het ‘Indisch Monument’ in Den Haag. Gisteren liet hij al weten, dat hij geen excuses zal maken voor de oorlogsmisdaden, begaan door Nederlandse militairen in Indonesië….. Een paar dagen geleden plaatste NRC het volgende artikel van Anne-Lot Hoek, met een andere blik op de zogenaamde excessen die plaats hebben gevonden in Indonesië. Het blijkt niet om excessen te gaan, maar om structureel geweld (lees oorlogsmisdaden) door Nederland gepleegd tijdens de koloniale oorlog van 1945 tot 1950 (iets dat op deze plek al vaker is gesteld). Een smerige koloniale oorlog, die door onze overheid plastisch ‘politionele acties’ werden en worden genoemd, alsof het verzet in Indonesië, een enigszins gelijkwaardige partij was, vergeleken met het ‘goed’ uitgeruste Nederlandse leger (KNIL)……

‘Geweld door Nederlandse militairen in Indië na 1945 was structureel’


INDONESIA INDEPENDENCE DAY

Indonesische vlaggen op de Merapi-berg, tijdens de viering vorig jaar van 69 jaar onafhankelijkheid van Nederland. Foto EPA / Bimo Satrio

door

BinnenlandBuitenland

Nederlandse militairen hebben structureel en op
grote schaal extreem geweld gebruikt tegen Indonesiërs in de periode
1945-’50, na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid,
maandag zeventig jaar geleden.

Ze gingen daarna meestal vrijuit omdat autoriteiten de misstanden
systematisch in de doofpot stopten. Dat concludeert de
Zwitsers-Nederlandse historicus Remy Limpach na een omvangrijk onderzoek
van overheidsarchieven en persoonlijke getuigenissen, zoals dagboeken
en soldatenbrieven.

Het
is voor het eerst dat een historicus het geweld “structureel” noemt.
Limpach, die volgende maand aan de universiteit van Bern hoopt te
promoveren en nu werkzaam is bij het Nederlands Instituut voor Militaire
Historie (NIMH), ondergraaft in zijn promotie-onderzoek het officiële
overheidsstandpunt dat buitensporig geweld in de jaren 1945-’50 bij
wijze van uitzondering, als ‘exces’ voorkwam.

In 1969 verscheen de zogeheten Excessennota, waarin 110 gevallen van
extreem geweld worden beschreven die in regeringsarchieven voorkomen.
Dat de dekolonisatieoorlog – ook bekend als de ‘Politionele Acties’ –
veel gewelddadiger was, is na vele publicaties in de afgelopen decennia
algemeen bekend. Maar de kernvraag, of het ging om ‘excessen’ dan wel
structureel geweld, is nooit onderzocht. Na de Excessennota kwam er geen
parlementaire enquête en belangrijke archieven bleven gesloten.

Wraakacties

Volgens Limpach koos de regering-De Jong destijds bewust voor de
eufemistische term ‘exces’ „om te suggereren dat geweld niet op grote
schaal voorkwam” en „om gevoelige vergelijkingen met Duitse
oorlogsmisdaden te vermijden”.

Limpach concludeert echter dat het Nederlandse leger Indonesiërs
juist wel “regelmatig”, „op grote schaal” en „buiten onmiddellijke
gevechtsacties om doodde en mishandelde”. Limpach spreekt van
vermoedelijk “duizenden” gevallen. Het gaat onder meer om gevallen van
moord op ongewapende burgers als wraakactie of, om een afschrikwekkend
voorbeeld te stellen, het doodschieten van geboeide gevangenen,
martelingen in gevangenissen, verkrachting en plundering. Uit veel
persoonlijke documenten blijkt dat betrokken militairen en getuigen het
Nederlandse optreden wel degelijk vergeleken met dat van de Duitse
bezetters in Nederland.

Verantwoordelijken ontliepen vaak hun straf, omdat militaire en
juridische gezagsdragers dergelijke gevallen stelselmatig in de doofpot
stopten. Volgens Limpach ontstond zo een “cultuur van rechteloosheid”.

 

Lees het volledige bericht in NRC Handelsblad: ‘Geweld Indië was structureel’. Let wel, u krijgt met cookies te maken, daar moet ik u voor waarschuwen, bovendien moet u abonnee zijn van NRC, als u het volledige artikel wilt lezen.

Lees meer over:
Indië
Nederlands-Indië

In het kader van de herdenking zou ik nog op willen merken, dat voor WOII, de NSB verreweg de grootste partij was in Indonesië, waar de Indonesische bevolking ‘uiteraard’ niet mocht stemmen……..

Voor meer berichten over deze koloniale oorlog en de oorlogsmisdaden door Nederland begaan, klik op het label Politionele acties, kolonialisme, oorlog, oorlogsmisdaden, Rawagede, Indonesië en/of Excessennota onder dit bericht.